Foto: Cotton Visuals - Juan S. Echeverry
Creatieve makers willen vooral ‘loon naar shit die ze moeten verduren’.
Zijn kunstenaars gedoemd om steeds maar te blijven vechten om dezelfde stuiver?
Tijdens een avond in Arminius over Fair P(l)ay in de creatieve sector wordt er nagedacht over hoe het anders kan.
Door: Lotfi El Hamidi
Stel je de kunstwereld voor als een verwilderde tuin. In zo’n tuin groeit er van alles; het is plooibaar, er is sprake van kruisbestuiving. Er zijn planten die woekeren, maar ook planten die je kunt verwijderen zodat andere planten kunnen groeien. Er zijn altijd andere zaadjes die je er kunt strooien. De kunstwereld, kortom, als een levendig ecosysteem.
Aan het woord is sociaal architect Rubiah Balsem, één van de sprekers tijdens een symposium in het Rotterdamse debatpodium Arminius over de stand van de creatieve sector. De metafoor van de verwilderde tuin dient als een alternatieve kunstwereld waarin de kunstenaar als een energie in beweging kan floreren. Een ecosysteem waarin sprake is van een horizontaal samenwerkingsverband, sociale waarden vooropstaan en kennis gedeeld wordt.
Maar die alternatieve kunstwereld is op het moment precies dat: een alternatief. Want de kunstensector, zo legt Balsem uit, is nog altijd een vierkante tuin, ingedeeld in compartimenten waarin iedere ‘speler’ zijn rol heeft. In de creatieve sector heerst nog altijd een infrastructureel denken waarbij de nadruk ligt op hiërarchie, gevestigde instituten, exclusiviteit en economische output. De kunstenaar staat in dat systeem nooit bovenaan – sterker nog, de maker bungelt ergens onderaan. Of zoals Balsem aan de hand van een scherpe cartoon illustratief toont: “You’re artists, you’re supposed to starve.”
De avond in het debatpodium staat in het teken van de vraag: wie zorgt voor Fair P(l)ay in de culturele sector? Een vraag die al jaren speelt, en sinds de pandemie alleen maar pregnanter is geworden. Want ondanks de codes die de afgelopen jaren in de sector in het leven zijn geroepen om fair practice en fair pay toe te passen, blijft de praktijk weerbarstig. Of zoals Rubiah Balsem, die met haar presentatie de avond aftrapt, het verwoordt: “Codes helpen orde creëren, maar creëren niet per se verantwoordelijkheid.” En daar ligt de crux.
Het moge duidelijk zijn: de hardnekkige ongelijkheden in het culturele veld zijn niet zomaar weg te toveren met mooie beloftes. Hoe moet of kan het dan wel? In opdracht van creatief platform Ellae onderzocht Yosha Wijngaarden, universitair docent media en creatieve industrie aan de Erasmus Universiteit, samen met haar 25 masterstudenten Media & Creatieve Industries – onafhankelijk – dat vraagstuk. Studenten hebben 25 interviews gehouden met creatieve makers, niet alleen in Nederland maar wereldwijd. Wijngaarden presenteert deze avond voor het eerst de bevindingen van het onderzoek.
Hoe kijken makers uit de culturele en creatieve sector naar een begrip als ‘fairness’? Opvallend is dat een term als ‘financiële beloning’ nauwelijks valt. Wat in veel gesprekken met kunstenaars steeds terugkomt, is een sterk rechtvaardigheidsgevoel: de zucht naar eerlijkheid en waardering, en daarmee erkenning. Wijngaarden wijst in haar presentatie erop dat zelfs de oneerlijkheid oneerlijk verdeeld is: vrouwen en kunstenaars met een migratieachtergrond, maar ook makers uit een lagere sociale klasse, ontvangen structureel minder – een gegeven dat sinds de jaren tachtig niet is gewijzigd.
Wijngaarden gaat vervolgens verder in op de betekenis van ‘fair’, zoals die door de geïnterviewden wordt ingevuld. Naast praktische voorstellen als transparante communicatie, heldere (contractuele) afspraken en duidelijke prijsinformatie gaat het ook om de “loon naar shit die je als maker moet verduren.” Dat laatste is misschien weinig subtiel verwoord, maar vormt wel de kern van de avond. Wordt de taart wel eerlijk verdeeld? De vraag stellen is hem beantwoorden.
Er zijn weinig sectoren te bedenken waar de essentiële werkers – de creatieve makers in dit geval – zo’n onzeker bestaan leiden. Terwijl kunstenaars vechten om dezelfde stuiver, lijkt soms vergeten dat die stuiver uit een enorme berg geld is komen rollen. Tido Visser, artistiek en algemeen directeur van het Nederlands Kamerkoor, verwoordde het enkele jaren geleden in een opiniebijdrage in de Volkskrant op niet mis te verstane wijze: “De sector krijgt een fooi uit de rijksbegroting. Die fooi zijn we gaan beschouwen als de norm. En dus vallen we over elkaar heen hoe die fooi op de juiste wijze te verdelen.”

In de debatzaal is ook Theo Coşkun aanwezig, Rotterdams raadslid namens de SP. Volgens hem wordt er in de hele discussie rond het verdelen van (gemeenschaps)geld een ander fundamenteel probleem overgeslagen: de maatschappij die het belang van kunst nog altijd niet op waarde weet te schatten. Coşkun stelt als advocaat van de duivel de vraag: “What’s in it for us?” Wat is de meerwaarde van kunst voor de samenleving? De maatschappelijke opbrengst?
Maar de vraag is ook waarom vooral de creatieve sector met zulke vragen geconfronteerd wordt. Dergelijke vragen over de verantwoording van subsidiegelden kunnen met hetzelfde gemak ook teruggekaatst worden: wat benoemen we als waarde en succes voor de samenleving? Wie bepaalt dat? Hoe zit het met werknemersgeluk? Niet alles is monetair uit te drukken. In het panelgesprek – het slotstuk van de avond – gaat het gesprek daarover verder, met onder anderen Rajae El Mouhandiz, kunstenaar en oprichter van Ellae, en Rasheida Adrianus, cultuur- en filmregisseur bij Cultuur Concreet.
El Mouhandiz wil het inhoudelijk betrekken op degenen om wie het uiteindelijk gaat: de culturele en creatieve makers. Niet zelden maken rijksgesubsidieerde organisaties goede sier met makers zonder ze naar behoren te betalen. Of überhaupt toestemming te vragen, zoals bij naamgebruik in subsidieaanvragen. Dat is al vaak een teken aan de wand, want de confetti die aan het begin van een samenwerkingsverband naar beneden regent, laat zich aan het einde van de rit niet altijd op het hoofd van de maker landen. Rem de perverse prikkels af, zegt El Mouhandiz, door afspraken in de hele keten op orde te hebben en accountability bindend te maken – net zoals in andere sectoren.
Kan het dan ook zonder de grillige overheidssubsidies, zoals Coşkun eerder aanstipte? El Mouhandiz laat weten dat ze haar studieschuld heeft afbetaald, niet door Rotterdam en Amsterdam, maar door opdrachten aan te nemen in de Golfstaten. Daar werd haar werk wél op waarde geschat en als zodanig beloond. Rasheida Adrianus verwijst naar de geldinjectie die haar cultuurorganisatie toegediend kreeg van de filantropische stichting De Verre Bergen, waardoor kunstenaars enorme vrijheid ervaren. Maar deze wegen zijn niet voor iedereen even toegankelijk, vooral niet voor beginnende makers.
In navolging hiervan werpt El Mouhandiz een principiële vraag op: wie is het waard en wie niet? Dat gaat verder dan louter geld. Het is een ethische kwestie, zeker als het publiek werk betreft. Want sommige dingen doe je als kunstenaar niet primair voor het geld. El Mouhandiz hanteert in dat kader een pakkend uitgangspunt: return on intention – vrij naar het gebruikelijke rendementsdenken return on investment. Als een intentieverklaring het startpunt is van een samenwerkingsverband, dan ontstaat er een hele andere dynamiek. Het geeft de kunstenaar de mogelijkheid om te groeien. Anders blijft het sappelen aan de rafelrand.

Een jaar geleden, bij het aantreden van het meest rechtse kabinet sinds de oorlog, was de vrees groot voor een kaalslag in de culturele sector. Met de val van dat kabinet lijkt het ergste afgewend. Maar met de astronomische bedragen die in de nabije toekomst in defensie worden geïnvesteerd – geld dat natuurlijk ergens vandaan gehaald moet worden binnen de rijksbegroting – voorspellen alsnog onrustige en turbulente tijden voor de kunst- en cultuursector. En het zijn de makers die zich in de hoek bevinden waar de klappen vallen. Zij kunnen hun werk onmogelijk volhouden als zij voor een schijntje moeten bijdragen aan projecten bij meerjarig gefinancierde instellingen die veel beter beschermd zijn tegen de gure winden die waaien. Om maar niet te spreken van de opkomst van AI in de creatieve sector, een gevaar dat makers onevenredig hard zal treffen, maar waar de gevestigde orde nog niet serieus mee bezig lijkt te zijn.
Tijdens de pandemie is gebleken dat het trickle-down-effect bij kapitaalinjecties niet heeft plaatsgevonden. Het waarschuwen voor schaarste is in dat opzicht een cop-out van gevestigde instellingen om niet alleen financiële, maar ook ethische verantwoording te ontwijken. Verantwoording die reeds van toepassing is bij ngo’s, in het onderwijs en in private sectoren. De creatieve sector ontkomt er niet aan – althans, het gepresenteerde onderzoek is een aanzet om de blinde vlek bespreekbaar te maken. Het is welbegrepen eigenbelang: de sector kan niet bestaan zonder de makers.
Tot die tijd, zo luidt de boodschap deze avond, kunnen kunstenaars zelf ook ontregelen – niet om bij te dragen aan de onrust die er al heerst, maar juist om de rust te vinden om opnieuw stille plekken op te bouwen.
Klik hier om het rapport en de aanbevelingen voor Fair P(l)ay op te vragen en te lezen.
03-07-2025 – Lotfi El Hamidi is historicus en journalist. Hij schrijft voor NRC en De Groene Amsterdammer en richt zich op thema’s als politiek, cultuur en sociale rechtvaardigheid. Met oog voor detail en context analyseert hij maatschappelijke ontwikkelingen en culturele verschuivingen. In dit artikel onderzoekt hij de positie van creatieve makers en de structurele ongelijkheid binnen de sector.
Redactie: Boutaïna Azzabi – Ezzaouia