Foto: Charlotte Apituley

Hoe meer zakelijkheid in de culturele sector kwetsbare makers vooruit kan helpen

Kwetsbare makers maken de culturele sector. Zo kunnen ze beter beschermd worden

Op thema’s als inclusie en fair practice komen grote culturele instellingen nog te vaak weg met mooie woorden en goede intenties. Vaak ten koste van de makers waar ze mee samenwerken. Betere, ethische verantwoording kan hier verandering in brengen.

In 2017 vroeg een museumdirecteur me of ik een tentoonstelling wilde maken. Ze reageerde enthousiast op een onderwerp waar ik al jaren interdisciplinair onderzoek naar deed. Na een lange contractuele onderhandeling ging ik met haar team en twee collega’s uit mijn netwerk aan de slag. Daarnaast ondersteunde ik het museumteam bij het werven van fondsen; we haalden ongeveer 300.000 euro op.

De tentoonstelling werd een succes en trok tienduizenden bezoekers, waaronder doelgroepen die het museum voorheen niet bereikte. De recensies waren lovend.

Maar achter de schermen was het onveilig. De samenwerking verliep stroef, want ik werd regelmatig ongevraagd geconfronteerd met allerlei interne beleidsvraagstukken van het museum: van het doorbreken van stereotiepe doelgroepbenadering tot vrijheid van meningsuiting, en zelfs Zwarte Piet en andere onderwerpen die niets met mijn tentoonstelling te maken hadden. Voor het eerst ervaarde ik hoe het was om door een Nederlandse vrouw gecensureerd en openlijk onderschat te worden. De ingebrachte collega’s waren getuige van de vreemde gang van zaken en waren er stil van. Het honorarium van mij, mijn collega’s en de betrokken kunstenaars was bovendien absoluut geen fair pay.

Na de tentoonstelling pleitte het museum in pr-uitingen voor ‘meerstemmigheid’ – ik keek vanaf de zijlijn in stilte toe. Een paar maanden later kreeg ik het bericht dat het museum een miljoen euro kreeg van het Rijk om soortgelijke innovatieve exposities te maken. Later zag ik dat de subsidie toegekend was met mijn tentoonstellingsconcept als blauwdruk.

Het museum zette volledig in op de eigen positionering, zonder toestemming te vragen voor het gebruik van mijn concept. Ook werd er niet met mij of mijn collega’s geëvalueerd over de samenwerking, waar we veel op aan te merken hadden.

Deze ervaring is helaas niet uniek

Toen de pandemie uitbrak, was het project al afgerond. Maar tot mijn verbazing ontdekte ik dat de tentoonstelling in 2020 nu als ‘online tentoonstelling’ werd gepromoot. De nieuwe directeur van het museum heb ik gemaild met het verzoek alles offline te halen.

Later heb ik nog wel schriftelijk en telefonisch met de nieuwe museumdirecteur gesproken om mijn ervaring te delen en grenzen aan te geven. Zij poogde om eens in persoon in gesprek te gaan om ervan te ‘leren’. Daar heb ik voor bedankt, omdat ik er niet ben voor didactiek. Ik ben er niet om een museum te leren om respectvol met makers om te gaan en hen daarmee te genezen van een hardnekkige VOC-mentaliteit.

Deze ervaring is helaas niet uniek, maar onderdeel van een lange lijst aan samenwerkingen waarin de expertise en ideeën van kwetsbare makers gebruikt worden om een gevestigde culturele instelling onder de aandacht te brengen bij nieuwe doelgroepen, of goede sier te maken rondom beleidsthema’s als diversiteit en inclusie. Ondertussen worden diezelfde makers door hun gevestigde samenwerkingspartners in een onveilige afhankelijkheidspositie gedwongen.

Dit soort ervaringen hebben ervoor gezorgd dat ik in 2019 mijn eigen stichting Ellae heb opgericht. Ik wilde in samenwerkingen met musea, theaters en andere organisaties zelf penvoerder zijn, of op gelijke voet co-producent of opdrachtnemer zijn, en daarbij fair practice toepassen.

Wat is er nodig om de valse voorsprong van instellingen te doorbreken?

Ik ben er trots op om deel uit te maken van de kunst- en cultuursector, maar ik ben ook bezorgd over de hardnekkige systemische fouten. Als sector moeten we ons bewust zijn dat we nog steeds niet hebben gebroken met patronen uit voorgaande beleidsperiodes, en dat deze patronen in sommige gevallen zelfs zijn verergerd.

Een van de grootste problemen waar we systemisch mee te maken hebben, is de valse voorsprong van de gevestigde instellingen op het gebied van infrastructuur, subsidie en gesloten netwerken. Directeuren praten met directeuren en lopen samen met hun lobbyisten de deur plat bij fondsen, beleidsmakers en politici. Dit leidt tot een stapeling van macht en middelen, en ongelijke strijd voor kleine organisaties en makers met een zelfstandige praktijk. De kwetsbare periferie rondom de gevestigde orde is nu in feite co-financier van de gevestigde orde, vaak ten koste van zichzelf. Make it make sense!

Een gebrek aan onafhankelijke data en onderzoek zorgt ervoor dat culturele instellingen verantwoording rondom fair practice en inclusie nu nog rooskleurig kunnen inkleuren. Mede door mijn ervaringen en die van andere makers, wil ik er daarom voor pleiten om met wat meer zakelijkheid naar het businessmodel van de kunst- en cultuursector te kijken.

Er is met name betere verantwoording naar subsidieverstrekkers nodig om te toetsen of subsidies daadwerkelijk goed terechtkomen. Dat wil zeggen: dat ze niet alleen verdwijnen in het onderhoud van gebouwen en dure overheadkosten, maar ook toekomen aan de makers en andere kleine samenwerkingspartners die een culturele instelling maken tot wat ze is.

In andere sectoren is het heel gangbaar om bedrijven en organisaties verantwoordelijk te houden voor hun activiteiten. In het bedrijfsleven zijn er checks and balances, om machtsmisbruik helpen te voorkomen. In de ngo-wereld zijn ethical policies gangbaar om bijvoorbeeld greenwashing en nepotisme tegen te gaan.

Waarom klaagt men in de kunst- en cultuursector dan over verantwoordingsplicht? Bij ethische beleidskwesties zoals fair practice (om misbruik, overbelasting en onderbetaling tegen te gaan) en diversiteit en inclusie (om uitsluiting, discriminatie en misbruik tegen te gaan) zou je toch juist extra strikt moeten zijn, en de gevestigde orde niet steeds het hand boven het hoofd moeten houden?

Makers branden langzaam op

Fondsen, gemeenten en andere subsidieverstrekkers zouden veel betere procesbewaking in moeten richten, met een centralere rol voor makers. Door voor, tijdens en na een samenwerkingsproject ook aan de makerskant input te verzamelen, kan voorkomen worden dat instellingen steeds wegkomen met enkel mooie woorden. Dan zullen instituten hopelijk realistischer zijn in hun intenties en kunnen makers beter beschermd worden tegen uitbuiting. De onderhandelingspositie en bescherming van intellectueel eigendom van makers wordt dan ook beter gewaarborgd.

Veel makers staan door weeffouten in cultuurbeleid structureel buitenspel, omdat de grootste ethische kwesties in de kunst- en cultuursector opnieuw zijn vooruitgeschoven. Maar wachten tot 2025 totdat fair practice een verplichting is, zal te laat zijn. Zelfstandige makers betalen de facto al jaren mee om mee te mogen doen in deze sector.

De instellingen die na de stagnatie van de pandemie weer kunnen presenteren en dromen, mogen wat meer solidariteit laten zien. Makers en kleine organisaties brengen de nodige verandering en innovatie in de sector, maar hebben ook het meest te verduren gehad tijdens de pandemie. De toplaag van de kunst- en cultuursector kan nu best wat inleveren om hen vooruit te helpen.

Ik hoop dat er een betere, praktische en eerlijke structuur komt, waarbij fair practice en diversiteit en inclusie besluitvormend zullen zijn bij het verdelen van de cultuurgelden, en we geen talent meer verliezen aan de rafelranden van de sector. Want mijn peers en ik zijn moe. We branden langzaam op, door kunst te blijven maken en het goede te blijven zien in traditionele instellingen – die er alles aan doen om hun eigen verworven posities en subsidies niet kwijt te raken.

Beleidsmakers, laat dat niet ten koste gaan van talent.

22.02.2023 – Rajae El Mouhandiz is een interdisciplinaire podiumkunstenaar, doener en denker. www.rajae.net & oprichter van creatief-impact-platform ellae.nl, met als missie om de gender-, sociaal-economische en culturele kloof in de kunst en cultuur sector te dichten.

Redactie: Boutaïna Azzabi – Ezzaouia

Eindredactie: Jelena Barišić